Tekst: Paul van der Zalm
Drie jaar geleden verhuisde Kevin Morby plotseling terug naar Kansas, toen hij op het punt stond zijn album Oh My God te voltooien. Voor dat doel had hij van een vriend een Tascam-recorder overgenomen, eenzelfde opnameapparaat dat bij DeWolff resulteerde in het uitbrengen van de speciale Nederlandse RSD-release ‘Tascam Tapes’ eerder dit jaar. Terug op zichzelf geworpen werd Morby direct dikke maatjes met de viersporenrecorder en vertrouwde hij die zijn zielenroerselen toe.
Dit leidde hem er vervolgens weer toe bracht om de schuur achter zijn huis om te bouwen tot een provisorische studio en daar in alle rust tot zonsondergang verder te werken aan een hele lading nieuwe demo’s. Na een uitgebreide tour besloot Morby begin 2019 de draad weer op te pakken en zijn vriend en producer Brad Cook te vragen hem te helpen bij het uitwerken van de basistracks, waarvoor ze afreisden naar de befaamde Sonic Ranch opnamestudio in Texas. Toen die opnames afgerond waren, was het tijd voor de promotietour ter ondersteuning van ‘Oh My God’ totdat het coronavirus daar een abrupt einde aan maakte. Vanuit quarantaine bleek het echter wel mogelijk voor Cook en Morby om met technicus Jerry Ordonez de laatste hand te leggen aan het album dat vandaag wordt uitgebracht als Sundowner en dat volgt op het eerder dit jaar verschenen live-album Oh Mon Dieu.
De titel Sundowner verwijst naar de term die vriendin Katie Crutchfield a.k.a. Waxahatchee en Morby zichzelf gaven vanwege hun gevoelens van melancholie in de avondschemering en is tegelijkertijd een ode aan de schoonheid van het avondlicht in Midden-Amerika. In het gelijknamige nummer weet Morby die melancholie net zo goed over te brengen als een Leonard Cohen dat kon. Het gevoelige ‘Don’t Underestimate Midwest American Sun’ sluit daar goed bij aan. Ook de overige tracks zijn – zoals je uit het bovenstaande al zou kunnen afleiden – ingetogen en klinken dus anders dan het bandgeluid op Oh My God. Voor de smaakvolle begeleiding is verder alleen dankbaar gebruik gemaakt van de diensten van ‘Big Thief’ James Krivchenia op percussie.
De basis van de meeste liedjes is toch de gitaar, die alleen op het korte, maar krachtige ‘Wander’ even vol wordt ingezet. Uitzondering is het instrumentale ‘Velvet Highway’ met een hoofdrol voor de piano. In het openingsnummer ‘Valley’ klinkt Morby als Bob Dylan met zijn nasale stem en zijn bijzondere accent, maar je zou hierbij ook aan een eigentijdse troubadour als James Yorkston kunnen denken. Op de achtergrond klinkt de drone door van een oud pomporgel. In dit liedje richt Morby zich tot een ‘mama’, direct gevolgd door het Robbie Robertson-achtige ‘Brother, Sister’ met daarin het terugkerende motiefje “pom-pom-pom pom, badaba-pom-pom”.
Het lome ‘A Night At The Little Los Angeles’ is met ruim zeven minuten het langste nummer van het album en zou van ‘The National’ kunnen zijn; het verwijst naar de bijnaam voor Morby’s huis in Kansas met souvenirs uit LA. ‘Jamie’ is een fraai eerbetoon aan verloren vrienden en inspirators, met name de jonggestorven Jamie Ewing en Jessi Zazu. ‘Campfire’ is een van de meest bijzondere tracks: na een minuut of twee stopt de zang en hoor je het geluid van een knapperend vuur. Dan hoor je heel even de stem van vriendin Crutchfield en daarna neemt Morby het weer over om te eindigen met een fade-out. In het nummer hoor je overigens het woord ‘Sundowner’ weer terug.
‘Provisions’ is een goede, steeds indringender klinkende afsluiter: bereid je voor op wat komen gaat.
Hoewel de kiem van dit album dus al in 2017 lag, blijkt het nu een perfecte soundtrack bij een situatie van thuisisolatie.
Dead Oceans
