Tekst: Fabian Hofland
De tweede langspeler van Moses Sumney is verdeeld over twee delen. Digitaal was deel 1 al uit sinds 21 februari. Deel 2 is nu digitaal uit, samen met een fysieke release als dubbel cd en lp. Wij recenseren het hier als één album en zullen het dus in de recensie hebben over het album en zo min mogelijk over deel 1 en deel 2.
Het eerste dat opvalt is dat isolatie een terugkerend thema is, al is dit album ver voor de lockdown, en misschien wel ver voor het opkomen van corona überhaupt, geschreven en gemaakt. Openingstrack ‘Insula’ heeft als enige tekst een damesstem die zegt dat isolatie van het woord insula komt dat eiland betekent. Twee nummers voor het einde heet er een nummer ‘And So I Come To Isolation’ en wordt het Insula verhaal nog verder uitgelegd. Het is bijna alsof Sumney het van tevoren wist. Het album klinkt ergens ook wel alsof het in isolement is opgenomen. En dan niet alsof het thuis door één iemand in elkaar is geknutseld, maar meer teruggetrokken en afgesloten van de rest van de wereld. Sumney schept op Grae, net als op voorganger Aromanticism, zijn eigen muzikale wereld. Het geluid is het beste te omschrijven als een hypermoderne versie van neo-soul. Gelijke delen Erykah Badu, Anohni/Antony, Arthur Russell en Prince, zoiets. Het album begint aardig met de single ‘Cut Me’; een gospel-achtige nummer op een jaren 80 synthbasje. Na nog een paar lekkere, maar niet spetterende nummers, begint wat ons betreft de plaat pas echt bij track 5 ‘Conveyor’, dat naadloos overloopt in track 6 ‘Boxes’. Hier neemt de experimenteerdrift de overhand en wordt het voor het eerst echt spannend. Geloopte stemmen en haperende synth- en gitaarritme’s zijn de ondergrond die tegelijkertijd Sumney’s stem ondersteunen en verstoren. Die stem, die misschien voor sommige mensen te hoog en te theatraal is, is niet alleen de verbindende factor op alle verschillende nummers en stijlen, maar ook hetgeen dat het typisch Sumney maakt. Al schroomt hij niet om zijn stem door de mangel te gooien, zoals de distortion en vertraging in ‘Gagarin’, dat met zijn donkere sfeer en kraakheldere piano aan David Bowie’s ‘Outside’ doet denken. Afsluiter van deel 1 is het zeer fraaie ‘Polly’ dat enkel bestaat uit akoestische gitaar en meerdere lagen van zijn Sumney’s stem. Hij heeft dus niet altijd allerlei poespas nodig om een goed nummer te maken, tenzij je vijf lagen vocalen poespas vindt natuurlijk.
Deel 2, of de tweede helft van het album, is zo mogelijk nog beter dan het eerste deel. Voor een deel omdat er geen nummers op staan die als singles hoeven te dienen. De nummers zijn meer ingetogen en intiemer. Ze bevatten aan de andere kant ook meer vocalen capriolen en hoge uithalen. Een rechttoe rechtaan liedje maken is er voor Sumney niet bij, er moet altijd iets gebeuren. Hij weet dit gelukkig genoeg in te dammen dat het niet te veel of zelfs vermoeiend wordt, want dat gevaar ligt op de loer. Het album eindigt met twee van de mooiste nummers: ‘Bless Me’, een mooi opbouwend nummer met gitaar, strijkers en synths dat een beetje de sfeer heeft van een grunge ballad dat grootst eindigt, en afsluiter ‘Before You Go’, dat met zijn echoënde bassen de associatie met Arthur Russel het meest oproept. Ook al is de speelduur van Grae ruim een uur, zou je toch willen dat het album nog wat langer duurt enkel en alleen al vanwege deze slotnummers. Het is een perfect album om bij weg te dromen en de wereld, of misschien juist je isolement, even helemaal te vergeten. Sumney is een niet alledaags artiest, een soort schilder met geluid, die weet te boeien en te fascineren. Er valt een hoop te ontdekken op dit kunstwerk van een album.
Jagjaguwar / Konkurrent